dinsdag 20 oktober 2015

Tijdskrediet en bijkomende uren of overuren (wetgeving).

Algemeen

Volgens de arbeidsduurwetgeving zijn bijkomende uren alle uren die gepresteerd worden bovenop de overeengekomen deeltijdse arbeidsduur, maar die de voltijdse arbeidsduur in de onderneming niet overschrijden. Iedere referteperiode krijgt de deeltijdse werknemer een krediet aan uren die mogen gepresteerd worden zonder dat deze bijkomende uren recht geven op overloon. Eens dit krediet overschreden wordt, zal er wel overloon verschuldigd zijn (aan 50 of 100% al naargelang de uren gepresteerd worden op een gewone dag of op een zon- of feestdag). Het recht op inhaalrust ontstaat daarentegen pas indien de bijkomende uren echte overuren uitmaken, met andere woorden wanneer zij de voltijdse arbeidsduur in de onderneming overschrijden.

Samengevat:
o een bijkomend uur dat binnen het krediet valt, geeft enkel recht op gewoon loon (geen overloon, geen inhaalrust):
o een bijkomend uur dat buiten het krediet valt, geeft recht op gewoon loon en op overloon (geen inhaalrust);
o een overuur geeft recht op gewoon loon, op overloon en op inhaalrust.

Standpunt van de RVA

Op de vraag of een werknemer die in het kader van een tijdskrediet zijn arbeidsprestaties verminderd heeft, bijkomende uren of overuren mag presteren, heeft de RVA het volgende geantwoord:

”Uit de geest van de wetgeving vloeit voort dat de werknemers die in tijdskrediet zijn, verplicht zijn het deeltijds percentage te respecteren dat uit hun arbeidsduurvermindering voortvloeit, aangezien het doel ervan uiteraard niet is om bijkomende uren te presteren.

Het presteren van bijkomende uren zal evenwel geen invloed hebben op het recht op onderbrekingsuitkeringen voor zover ze gerecupereerd worden door een afwezigheid tijdens de normale werkuren.

De werknemer die in het kader van een tijdskrediet zijn arbeidsprestaties vermindert, gaat deeltijds werken. In dat geval moet artikel 11bis van de arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 nageleefd worden. Dit artikel stelt dat de wekelijkse arbeidsduur gemiddeld nageleefd moet worden over een periode van maximum een kwartaal (deze periode kan via CAO of via het arbeidsreglement verlengd worden tot maximum 1 jaar).

De recuperatie van de bijkomende of overuren moet dus binnen de 3 maanden gebeuren (of 12 maanden indien de referteperiode op 1 jaar werd gebracht), te rekenen vanaf dat de bijkomende of overuren gepresteerd werden, zonder dat evenwel de einddatum van de periode van tijdskrediet overschreden mag worden. De inhaalrust moet dus in elk geval binnen de periode van verminderde arbeidsprestaties vallen”.